Theorieen over RSI


Pijngeheugen

Noorderlicht (wetenschapsprogramma van de VPRO) heeft in 1997 een uitzending over dit onderwerp gemaakt (met de titel "Pijnlijke herinneringen"), maar ik kan de samenvatting helaas niet meer op hun website vinden.

In het kort komt het hier op neer. De Duitse farmacoloog Zieglgansberger ontdekte dat zenuwcellen die langdurig aan pijn blootgesteld worden, pijnsignalen blijven afgeven, ook nadat de pijnprikkels verdwenen zijn. Net zoals je vaardigheden als pianospelen kunt leren, heeft de zenuwcel geleerd pijnsignalen af te geven.

In tegenstelling tot wat in sommige medische kringen gedacht wordt kan je dus beter te snel en te veel pijnstillers geven dan te laat (voorkomen is beter dan genezen). Als het pijngeheugen eenmaal is ontstaan zouden pijnstillers ook weer de methode zijn om er van af te komen.


Naar het begin van de pagina

Verklevingen (adhesions)

Sommigen denken dat weefsels die aan elkaar "geplakt" zijn een groot deel van het RSI probleem kunnen verklaren. Zenuwen door de arm, die normaal enige speling moeten hebben (buigen/strekken), zouden bv. verkleefd kunnen zijn met een spier waar ze doorheen of langs lopen.

De oplossing zou dan zijn gelegen in vormen van stretching en vormen van massage.


Naar het begin van de pagina

Trigger points

Trigger points kunnen in verschillende weefsels van het lichaam voorkomen. Het gaat me hier alleen om TP's in spieren, pezen en het aangrenzende bindweefsel. Ze worden dan ook wel myofascial (myo-=spier-, fascia=bindweefsel) TP's genoemd.

TP's zijn supergevoelige punten in spieren, pezen e.d. Het bijzondere is dat je de pijn die een TP veroorzaakt kunt voelen op een heel andere plek dan waar hij zich bevindt. Zo kan een TP in de grote of kleine borstspier (bovenkant van de borstkas) pijn veroorzaken in de elleboog.


Naar het begin van de pagina

Verstoorde hersenschors

Nancy Byl heeft in 1997 onderzoek gedaan bij apen. Als ze repeterende bewegingen moesten maken om aan voedsel te komen ontwikkelden ze al na enkele weken klachten die op RSI lijken. Scans van de hersenen toonden aan dat het deel van de cortex dat de handen aanstuurde, drastisch was veranderd. De aansturing was minder precies geworden.

Indien de klachten inderdaad veroorzaakt worden door een verstoorde hersenschors, zou het nodig kun zijn te gaan oefenen met allerlei soorten bewegingen. Je moet als het ware hetzelfde leerproces door als toen je kind was.

Byl liet 8 patienten geblinddoekt domino spelen, zodat ze de ze de stippen met hun vingers moesten voelen. Op deze manier werden de hersenen opnieuw getraind om controle te krijgen over fijne bewegingen. Na 3 maanden waren alle patienten voldoende hersteld om weer aan het werk te gaan.


Naar het begin van de pagina

Neuromotorische ruistheorie

De theorie is ontwikkeld door prof. Gerard van Galen, en samen met anderen van het Nijmegen Institute for Cognition and Information onderzocht. Zie o.a. Het Handvat van mei 2000 en een Powerpoint presentatie die je met Google of een andere zoekmachine kunt vinden door te zoeken op "ruistheorie" .

Het komt in het kort hier op neer. Bij het maken van bewegingen produceren je hersenen een zekere hoeveelheid ruis (net als een radio- of televisietoestel dat niet helemaal goed afgesteld is). Verschillende interne en externe (stress)factoren kunnen leiden tot meer ruis. Het kan bv. gaan om werkdruk of lawaai om je heen, of om een hogere mate van angstigheid. Meer ruis betekent meer gespannen spieren, of zelfs cocontractie. Dat houdt in dat je elkaar tegenwerkende spieren (zoals biceps en triceps) tegelijk aanspant. In combinatie met het repeterende werk veroorzaakt dit alles dan de RSI verschijnselen.


Naar het begin van de pagina

Cinderella (Assepoester) theorie

Spieren bestaan uit spiervezels, en worden bestuurd door zenuwen. Elke zenuwcel is verbonden met een groepje spiervezels, die tegelijk samentrekken en ontspannen. Zenuwcel en bijbehorende spiervezels vormen samen een zgn. motor-unit (unit=eenheid, motor staat voor beweging).

Sommige motor-units zijn kleiner, trekken langzaam samen, en kunnen het lang volhouden. Dit zijn de motor-units die bij het in gang zetten van een beweging als eerste geactiveerd worden, en dat blijven tot de spier weer ontspannen is (vandaar de relatie met Assepoester: die begon als eerste met werken, en ging tot het einde door). De grotere, snel samentrekkende units, worden ingezet bij korter durende en intensievere arbeid (met een sprint-achtig karakter).

Bij fijnmotorisch werk zoals typen of schrijven, zijn de kleinere units steeds actief, terwijl de grotere units niets hoeven te doen. Waarschijnlijk speelt mee dat door het ontbreken van grotere bewegingen de doorbloeding van de spieren niet echt gestimuleerd wordt. De combinatie van het steeds belasten van de fijne units en een slechte doorbloeding zou kunnen zorgen voor schade en pijn. De manier waarop dat gebeurt is nog niet helemaal duidelijk.

Meer informatie in het boek Omgaan met RSI, of in "het handvat" van september 2001, pag. 14.


Naar het begin van de pagina

Valid XHTML 1.0!

© Henk Dalmolen
Reageer via E-mail (dalmolen@xs4all.nl)

Deze pagina is voor het laatst gewijzigd op: 29 februari 2004